Het veranderende biosimilar-landschap in de Verenigde Staten
Pionier in de ontwikkeling van het regelgevend kader voor biosimilars in 2005 was de European Medicines Agency (EMA) van de Europese Unie. Gevolgd in 2009 door de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) in de Verenigde Staten. In onze nieuwsbrief van januari 2019 besteedden we aandacht aan het feit dat de FDA met biosimilars ver achter liep bij de EMA. En dat biosimilars in de Verenigde Staten voor patiënten slecht beschikbaar waren tegen veel te hoge prijzen.
Voor toelating van een biosimilar tot de markt moeten fabrikanten biosimilariteit aantonen. Dat betekent dat de biosimilar wat betreft kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid vergelijkbaar moet zijn met het originele referentiegeneesmiddel. De EMA en FDA beoordelen op basis van door fabrikanten aangeleverde onderzoeksresultaten of door veranderingen in het productieproces er geen klinisch relevante verschillen bestaan tussen de biosimilar en het referentiegeneesmiddel. De fabrikant verricht hiervoor verschillende onderzoeken:
- analytisch onderzoek (fysisch-chemische en biologische karakterisering)
- niet-klinisch onderzoek (eventueel toxicologie, in vitro farmacodynamiek, in vivo dierproeven)
- onderzoek bij (gezonde) vrijwilligers (klinische farmacokinetiek, farmacodynamiek, veiligheid, immunogeniciteit)
- additioneel onderzoek bij patiënten (werkzaamheid, veiligheid, immunogeniciteit)
De noodzaak om in vivo dierproeven of patiëntenonderzoek te doen is afhankelijk van klinisch relevante onzekerheden in voorgaande stappen van het ontwikkelproces.
Sinds onze nieuwsbrief in januari 2019 is er het nodige veranderd en zijn de verschillen in regelgevend kader tussen de FDA en het EMA kleiner geworden. Dierproeven en patiëntenonderzoek zijn minder noodzakelijk geworden, omdat de gevoeligheid en voorspellende waarde van laboratoriumonderzoek enorm zijn verbeterd waardoor klinisch relevante eigenschappen nauwkeurig vooraf bepaald kunnen worden (de zogeheten critical quality attributes, kritische kwaliteits-indicatoren). Daarom heeft de FDA in september 2021 aanpassingen in haar richtlijnen bekendgemaakt, zoals de mogelijkheid om alternatieve testen uit te voeren. En in mei 2022 diende Ben Ray Luján, senator in de Verenigde Staten, een wetsvoorstel in voor vermindering van onnodige dierproeven bij biosimilar-ontwikkeling, omdat de voorspellende waarde van dierproeven twijfelachtig is om bij mensen toxiciteit en klinisch relevante verschillen aan te tonen. Dieren hebben bijvoorbeeld lang niet altijd dezelfde receptoren als mensen om een farmacologische respons te geven op een biologisch geneesmiddel.
De recent ingevoerde aanpassingen in de FDA-richtlijnen voor de evaluatie van biosimilars zijn een goede stap vooruit. Maar naast de veranderingen in de Verenigde Staten zijn er wereldwijd ook inspanningen vereist. De World Health Organisation (WHO) spant zich in voor een geharmoniseerd regelgevend kader voor biosimilars zodat er geen onnodig kostbare dubbele onderzoeken meer verricht hoeven te worden voor verschillende landen en de kosten voor het ontwikkelen van biosimilars omlaag kunnen.
Elif Car MSc, promovendus aan de KU Leuven doet vergelijkenderwijs onderzoek naar de registratieregels in verschillende landen en zij heeft voor de website van Biosimilars Nederland een samenvatting gemaakt over het biosimilar-landschap in de Verenigde Staten. Naast de veranderende regelgeving in de Verenigde Staten zien we dat inmiddels ook meer en meer zorgorganisaties in de Verenigde Staten het gebruik van biosimilars bevorderen. Zo komen biosimilars eindelijk stapsgewijs ten goede aan Amerikaanse patiënten.
|